Anomalie van water

Koud water is zwaarder dan warm water. Hierdoor zakt koud water altijd naar beneden. Maar waarom bevriest water aan het oppervlak van een meer dan als eerste?

Hoe water beweegt, is mede afhankelijk van de temperatuur.

De meeste materie zet uit wanneer het wordt verwarmd, en krimpt als het afkoelt. Voor water geldt dit alleen bij temperaturen tussen 4°C en 100°C (kookpunt). Tussen het vriespunt (0°C) en 4°C zet water uit, wanneer het wordt afgekoeld.

Bij 4°C heeft water een hogere dichtheid dan bij lagere temperaturen. Dit houdt in dat het bij afkoeling tot 4°C zwaarder wordt. Wanneer water verder afkoelt, van 4°C tot 0°C, wordt het weer lichter.

Wanneer de oppervlaktelaag van een meer afkoelt in de winter, zinkt het koude water naar de diepte. Warmer water komt omhoog, en koelt vervolgens ook af. Kouder en warmer water blijven op deze manier rondbewegen tot de temperatuur in het hele meer 4°C is. Als het water aan de oppervlakte nóg verder afkoelt, wordt het lichter, en zinkt het niet meer. Bij 0°C wordt het ijs en is het water op de bodem 4°C. Deze manier van van krimpen en uitzetten bij afkoeling staat bekend als de anomalie van water. Water bezit zelfs 67 anomaliën.